Het spel in het kort

Het spel wordt gespeeld door twee teams (equipes). Zo'n equipe bestaat uit twee
spelers (doublette - 3 boules per speler) of drie spelers (triplette - 2 boules per speler).
Er wordt dus altijd met 6 boules per team gespeeld, behalve bij een tête á tête (één tegen één), dan heeft elke speler er maar drie.

Het gaat er bij petanque om zoveel mogelijk eigen boules bij het 'but' te krijgen. Dat kan door 'plaatsen' (men werpt een boule zo dicht mogelijk bij het but) of door 'schieten' of 'tireren' (het met een goed gerichte worp wegschieten van een boule). Het eerste heet in het Frans 'pointer', het tweede heet 'tirer'. Omdat deze twee manieren van spelen elk hun eigen techniek vragen, is er binnen een team een taakverdeling. De één heeft meer aanleg voor het plaatsen (pointeur), de ander voor het schieten (tireur).

Bij een triplette is er nog een derde speler, hij speelt 'milieu', dat wil zeggen 'tussen de beide anderen'. Een goed milieu speler kan zowel plaatsen als schieten.

Het spel begint met het uitgooien van het but. Dit moet tussen de zes en tien meter ver zijn en gebeurt vanuit een cirkel aan het begin van de baan en wel door de partij die de loting heeft gewonnen. Zij gooien ook de eerste boule. Het team dat niet 'op punt ligt' probeert steeds een boule dichterbij het but te krijgen. De puntentelling is eenvoudig: iedere boule die beter ligt dan de beste boule van de tegenpartij levert een punt op.

Het team dat de ronde (mène) gewonnen heeft, begint de volgende. Winnaar is het team dat als eerste dertien punten heeft behaald. Er zijn natuurlijk veel meer spelregels, zie daarvoor het internationale spelregelboekje